wetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wet | wette | heb gewet |
jij, je, u | wet | wette | hebt gewet |
hij, zij, het | wet | wette | heeft gewet |
wij | wetten | wetten | hebben gewet |
jullie | wetten | wetten | hebben gewet |
zij, ze | wetten | wetten | hebben gewet |
PresensBeta
Example presens sentences for Wetten with some of the pronouns.
- Ik wed dat ik deze puzzel kan oplossen.
- Jij wedt altijd op de juiste paarden.
- Hij wedt graag op sportevenementen.
- Zij wetten hun messen voordat ze gaan koken.
- We wetten onze tanden elke ochtend.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wetten with some of the pronouns.
- Vroeger wedde ik vaak op paardenraces.
- Vroeger wedde je altijd op de uitslagen van sportwedstrijden.
- Hij wedde vroeger op alles wat los en vast zat.
- Zij wreven vroeger hun messen regelmatig.
- We wreven vroeger onze tanden met een gewone tandenborstel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wetten with some of the pronouns.
- Ik heb gewed dat mijn team zou winnen.
- Jij hebt altijd op de verkeerde dingen gewed.
- Hij heeft veel geld gewed in het casino.
- Zij hebben hun messen gewet voordat ze begonnen te snijden.
- We hebben onze tanden gewet met een nieuwe tandpasta.