opdoeken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doek op | doekte op | heb opgedoekt |
jij, je, u | doekt op | doekte op | hebt opgedoekt |
hij, zij, het | doekt op | doekte op | heeft opgedoekt |
wij | doeken op | doekten op | hebben opgedoekt |
jullie | doeken op | doekten op | hebben opgedoekt |
zij, ze | doeken op | doekten op | hebben opgedoekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opdoeken with some of the pronouns.
- Ik doek de oude kleding op.
- Jij doekt de tafel op na het eten.
- Hij/zij/doektt de winkel op na sluitingstijd.
- Wij doen de rommel op zolder weg.
- Jullie doeken het feestje op na afloop.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opdoeken with some of the pronouns.
- Ik deed de oude kleding op.
- Jij deed de tafel op na het eten.
- Hij/zij deed de winkel op na sluitingstijd.
- Wij deden de rommel op zolder weg.
- Jullie deden het feestje op na afloop.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opdoeken with some of the pronouns.
- Ik heb de oude kleding opgedoekt.
- Jij hebt de tafel opgedoekt na het eten.
- Hij/zij heeft de winkel opgedoekt na sluitingstijd.
- Wij hebben de rommel op zolder opgedoekt.
- Jullie hebben het feestje opgedoekt na afloop.