ingaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ga in | ging in | ben ingegaan |
jij, je, u | gaat in | ging in | bent ingegaan |
hij, zij, het | gaat in | ging in | is ingegaan |
wij | gaan in | gingen in | zijn ingegaan |
jullie | gaan in | gingen in | zijn ingegaan |
zij, ze | gaan in | gingen in | zijn ingegaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Ingaan with some of the pronouns.
- Ik ga elke dag naar school.
- Jij gaat vaak naar de bioscoop.
- Hij gaat regelmatig sporten.
- Zij gaat graag winkelen.
- We gaan morgen op vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ingaan with some of the pronouns.
- Vroeger ging ik altijd met de fiets naar school.
- Toen ik jong was, ging ik vaak bij mijn oma logeren.
- Het regende, dus hij ging niet naar buiten.
- Zij ging vorige zomer naar Spanje op vakantie.
- We gingen vroeg naar bed omdat we moe waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ingaan with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren naar de film gegaan.
- Jij bent vorige week naar een concert gegaan.
- Hij is onlangs naar het buitenland gegaan.
- Zij is naar de stad gegaan om te winkelen.
- We zijn vorige maand naar Parijs gegaan.