doorkomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kom door | kwam door | ben doorgekomen |
jij, je, u | komt door | kwam door | bent doorgekomen |
hij, zij, het | komt door | kwam door | is doorgekomen |
wij | komen door | kwamen door | zijn doorgekomen |
jullie | komen door | kwamen door | zijn doorgekomen |
zij, ze | komen door | kwamen door | zijn doorgekomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorkomen with some of the pronouns.
- Ik kom door het raam.
- Jij komt door de deur.
- Hij komt door de poort.
- Zij komt door de achtertuin.
- Wij komen door de tunnel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorkomen with some of the pronouns.
- Ik kwam door het raam.
- Jij kwam door de deur.
- Hij kwam door de poort.
- Zij kwam door de achtertuin.
- Wij kwamen door de tunnel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorkomen with some of the pronouns.
- Ik ben door het raam gekomen.
- Jij bent door de deur gekomen.
- Hij is door de poort gekomen.
- Zij is door de achtertuin gekomen.
- Wij zijn door de tunnel gekomen.