bevolken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevolk | bevolkte | heb bevolkt |
jij, je, u | bevolkt | bevolkte | hebt bevolkt |
hij, zij, het | bevolkt | bevolkte | heeft bevolkt |
wij | bevolken | bevolkten | hebben bevolkt |
jullie | bevolken | bevolkten | hebben bevolkt |
zij, ze | bevolken | bevolkten | hebben bevolkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Bevolken with some of the pronouns.
- De stad wordt bevolkt door duizenden mensen.
- Mensen bevolken het platteland al eeuwenlang.
- Het eiland wordt momenteel bevolkt door een kleine gemeenschap.
- In de zomer bevolken toeristen de kuststeden.
- De nieuwe woonwijk wordt langzaam bevolkt door gezinnen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bevolken with some of the pronouns.
- Vroeger werd dit gebied bevolkt door nomadische stammen.
- Toen ik jong was, bevolkten we het oude huis.
- In mijn jeugd werden dorpen in deze streek bevolkt door boeren.
- Tijdens de oorlog werd de stad ontvolkt en later weer opgebouwd.
- Het land werd ooit bevolkt door inheemse volkeren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bevolken with some of the pronouns.
- Het dorp is bevolkt geweest sinds de middeleeuwen.
- De stad is recentelijk sterk bevolkt geworden.
- De regio is de afgelopen jaren sterk bevolkt geweest.
- Dit gebied heeft altijd een dunbevolkte populatie gehad.
- Het eiland is vroeger bevolkt geweest door vissersgemeenschappen.