uitreiken

Conjugations List of Uitreiken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreik uitreikte uitheb uitgereikt
jij, je, ureikt uitreikte uithebt uitgereikt
hij, zij, hetreikt uitreikte uitheeft uitgereikt
wijreiken uitreikten uithebben uitgereikt
julliereiken uitreikten uithebben uitgereikt
zij, zereiken uitreikten uithebben uitgereikt

Presens

Example presens sentences for Uitreiken with some of the pronouns.

  • Ik reik een prijs uit aan de winnaar.
  • Jij reikt de trofeeën uit tijdens de ceremonie.
  • Hij/Zij reikt de certificaten uit aan de geslaagde studenten.
  • Wij reiken de medailles uit aan de sporters.
  • Jullie reiken de oorkondes uit aan de vrijwilligers.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Uitreiken with some of the pronouns.

  • Ik reikte vroeger altijd prijzen uit aan de winnaar.
  • Jij reikte de trofeeën uit tijdens de ceremonie vorig jaar.
  • Hij/Zij reikte de certificaten uit aan de geslaagde studenten toen hij/zij nog leraar was.
  • Wij reikten de medailles uit aan de sporters tijdens het vorige evenement.
  • Jullie reikten de oorkondes uit aan de vrijwilligers tijdens de laatste bijeenkomst.

Perfectum

Example perfectum sentences for Uitreiken with some of the pronouns.

  • Ik heb een prijs uitgereikt aan de winnaar.
  • Jij hebt de trofeeën uitgereikt tijdens de ceremonie.
  • Hij/Zij heeft de certificaten uitgereikt aan de geslaagde studenten.
  • Wij hebben de medailles uitgereikt aan de sporters.
  • Jullie hebben de oorkondes uitgereikt aan de vrijwilligers.