zingen

Conjugations List of Zingen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzingzongheb gezongen
jij, je, uzingtzonghebt gezongen
hij, zij, hetzingtzongheeft gezongen
wijzingenzongenhebben gezongen
julliezingenzongenhebben gezongen
zij, zezingenzongenhebben gezongen

Presens

Example presens sentences for Zingen with some of the pronouns.

  • Ik zing elke dag onder de douche.
  • Jij zingt prachtig in het koor.
  • Hij zingt zijn favoriete lied op het podium.
  • Wij zingen samen tijdens de karaokeavond.
  • Zij zingen graag Nederlandse volksliedjes.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Zingen with some of the pronouns.

  • Vroeger zong ik altijd in mijn slaapkamer.
  • Jij zong vroeger vaak in de schoolmusical.
  • Hij zong altijd de hoogste noten tijdens de zanglessen.
  • Wij zongen vroeger samen in het kerkkoor.
  • Zij zongen als kinderen altijd liedjes bij het kampvuur.

Perfectum

Example perfectum sentences for Zingen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een lied gezongen op het feest.
  • Jij bent al naar vele concerten geweest en hebt veel gezongen.
  • Hij heeft altijd met passie gezongen in zijn band.
  • Wij hebben een duet gezongen tijdens de talentenjacht.
  • Zij hebben in het verleden in een koor gezongen.