zweren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zweer | zwoer | heb gezworen |
jij, je, u | zweert | zwoer | hebt gezworen |
hij, zij, het | zweert | zwoer | heeft gezworen |
wij | zweren | zwoeren | hebben gezworen |
jullie | zweren | zwoeren | hebben gezworen |
zij, ze | zweren | zwoeren | hebben gezworen |
PresensBeta
Example presens sentences for Zweren with some of the pronouns.
- Ik zweer bij mijn familie.
- Jij zweert altijd trouw aan je principes.
- Hij/zij/het zweert bij zijn/haar favoriete sportteam.
- Wij zweren nooit te liegen tegen elkaar.
- Jullie zweren op jullie vriendschap.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zweren with some of the pronouns.
- Ik zwoer dat ik het nooit meer zou doen.
- Jij zweerde altijd dat je alles kon bereiken wat je wilde.
- Hij/zij/het zweerde bij hoog en laag onschuldig te zijn.
- Wij zwoeren samen de wereld te veranderen.
- Jullie zweerden dat jullie altijd vrienden zouden blijven.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zweren with some of the pronouns.
- Ik heb gezworen mijn belofte na te komen.
- Jij bent altijd trouw geweest aan je woord.
- Hij/zij/het is altijd trouw gebleven aan zijn/haar geloof.
- Wij hebben gezworen elkaar te steunen in moeilijke tijden.
- Jullie zijn altijd loyaal geweest aan jullie team.