surfen

Conjugations List of Surfen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksurfsurfteheb gesurft
jij, je, usurftsurftehebt gesurft
hij, zij, hetsurftsurfteheeft gesurft
wijsurfensurftenhebben gesurft
julliesurfensurftenhebben gesurft
zij, zesurfensurftenhebben gesurft

Presens
Beta

Example presens sentences for Surfen with some of the pronouns.

  • Ik surf op het internet voor informatie.
  • Jij surft graag op hoge golven.
  • Hij/zij surft regelmatig op verschillende websites.
  • We surfen samen naar de beste surfspots.
  • Jullie surfen altijd met veel plezier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Surfen with some of the pronouns.

  • Vroeger surften we met onze vrienden elke zomer in Spanje.
  • Toen ik jong was, surfte ik elke dag na school.
  • Hij/zij surfte graag op stormachtige dagen.
  • We surften langs de kustlijn en genoten van de zonsondergang.
  • Jullie surften moeiteloos op de golven van de oceaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Surfen with some of the pronouns.

  • Ik heb gesurft op de Noordzee tijdens mijn vakantie.
  • Jij bent al eerder gesurft in Australië.
  • Hij/zij is gisteren voor het eerst gesurft en vond het geweldig.
  • We hebben samen gesurft op een prachtig strand in Portugal.
  • Jullie zijn al vaak gesurft in Hawaï.