merken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | merk | merkte | heb gemerkt |
jij, je, u | merkt | merkte | hebt gemerkt |
hij, zij, het | merkt | merkte | heeft gemerkt |
wij | merken | merkten | hebben gemerkt |
jullie | merken | merkten | hebben gemerkt |
zij, ze | merken | merkten | hebben gemerkt |
Presens
Example presens sentences for Merken with some of the pronouns.
- Ik merk dat het steeds kouder wordt.
- Jij merkt snel op wat er aan de hand is.
- Hij merkt de verandering in de luchtvochtigheid.
- Wij merken een verbetering in de resultaten.
- Zij merken dat de prijzen stijgen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Merken with some of the pronouns.
- Vroeger merkte ik altijd op hoe druk het was in de stad.
- Toen we aankwamen, merkten we meteen dat er iets mis was.
- Hij merkte het pas op toen het te laat was.
- We merkten vroeger vaak kleine details op.
- In die tijd merkte ik nooit hoe belangrijk het was.
Perfectum
Example perfectum sentences for Merken with some of the pronouns.
- Ik heb gemerkt dat de situatie is veranderd.
- Jij hebt het verschil meteen gemerkt.
- Hij heeft het nieuwe product al eerder gemerkt.
- Wij hebben de impact van de maatregelen gemerkt.
- Zij hebben onmiddellijk de gevolgen ervan gemerkt.