spinnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spin | spon | heb gesponnen |
jij, je, u | spint | spon | hebt gesponnen |
hij, zij, het | spint | spon | heeft gesponnen |
wij | spinnen | sponnen | hebben gesponnen |
jullie | spinnen | sponnen | hebben gesponnen |
zij, ze | spinnen | sponnen | hebben gesponnen |
PresensBeta
Example presens sentences for Spinnen with some of the pronouns.
- De kat spint op mijn schoot.
- Ik spin een draad om te weven.
- De spin spint zijn web in de hoek van de kamer.
- Zij spinnen wol om er truien van te maken.
- Wanneer ik ontspan, spin ik als een kat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spinnen with some of the pronouns.
- Vroeger spon ik regelmatig wol.
- Toen ik jong was, spinden we onze eigen garen.
- De kat spinde altijd na het eten.
- Op zondagmiddag zat ik vaak te spinnen.
- Elke avond spinden de vrouwen in het dorp bij elkaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spinnen with some of the pronouns.
- Ik heb gesponnen tijdens het breien.
- Hij heeft een mooie draad gesponnen.
- We hebben garen gesponnen voor onze handwerkprojecten.
- Zij heeft al vele draden gesponnen.
- De spinnen hebben hun webben al gesponnen.