kwaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kwaak | kwaakte | heb gekwaakt |
jij, je, u | kwaakt | kwaakte | hebt gekwaakt |
hij, zij, het | kwaakt | kwaakte | heeft gekwaakt |
wij | kwaken | kwaakten | hebben gekwaakt |
jullie | kwaken | kwaakten | hebben gekwaakt |
zij, ze | kwaken | kwaakten | hebben gekwaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Kwaken with some of the pronouns.
- De eenden kwaken luid in de vijver.
- Ik hoor de kikkers kwaken in het moeras.
- Wanneer de zon ondergaat, beginnen de kikkers te kwaken.
- De hele nacht hoorde ik de kikkers kwaken.
- Tijdens de regenbui blijven de eenden kwaken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kwaken with some of the pronouns.
- Toen ik langsliep, kwaakten de kikkers in het moeras.
- Vroeger kwaakten de padden altijd in onze achtertuin.
- Elke avond kwaakten de eenden in de vijver naast ons huis.
- Terwijl we aan het picknicken waren, kwaakten de kikkers non-stop.
- Als kind hield ik ervan om naar de kikkers te luisteren terwijl ze kwaakten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kwaken with some of the pronouns.
- De kikker heeft net gekwaakt.
- Gisteravond hebben de eenden gekwaakt bij de vijver.
- We zijn verrast door het luide gekwaak van de kikkers.
- Hebben jullie ooit de kikkers gekwaakt gehoord?
- Mijn buurman heeft een opname gemaakt van het kwaken van de eenden.