afklappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klap af | klapte af | heb afgeklapt |
jij, je, u | klapt af | klapte af | hebt afgeklapt |
hij, zij, het | klapt af | klapte af | heeft afgeklapt |
wij | klappen af | klapten af | hebben afgeklapt |
jullie | klappen af | klapten af | hebben afgeklapt |
zij, ze | klappen af | klapten af | hebben afgeklapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afklappen with some of the pronouns.
- Ik klap af na het voltooien van mijn werk.
- Jij klapt af als je klaar bent met eten.
- Hij/zij/het klapt af na het sporten.
- Wij klappen af na een lange dag.
- Jullie klappen af na het opruimen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afklappen with some of the pronouns.
- Ik klapte af terwijl mijn vrienden aan het dansen waren.
- Jij klapte af toen de zon onderging.
- Hij/zij/het klapte af tijdens de pauze.
- Wij klapten af voordat de regen begon.
- Jullie klapten af terwijl de muziek speelde.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afklappen with some of the pronouns.
- Ik heb afgeklapt nadat ik mijn presentatie had gegeven.
- Jij bent afgeklapt toen de film was afgelopen.
- Hij/zij/het is afgeklapt na het behalen van zijn/haar doel.
- Wij hebben afgeklapt na het winnen van het toernooi.
- Jullie zijn afgeklapt nadat jullie alles hadden opgeruimd.