voeden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | voed | voedde | heb gevoed |
jij, je, u | voedt | voedde | hebt gevoed |
hij, zij, het | voedt | voedde | heeft gevoed |
wij | voeden | voedden | hebben gevoed |
jullie | voeden | voedden | hebben gevoed |
zij, ze | voeden | voedden | hebben gevoed |
PresensBeta
Example presens sentences for Voeden with some of the pronouns.
- Ik voed mijn huisdieren elke dag.
- Jij voedt de planten in de tuin.
- Hij/Zij voedt haar baby met moedermelk.
- Wij voeden onszelf met gezond voedsel.
- Jullie voeden de eenden in het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voeden with some of the pronouns.
- Vroeger voedde ik alle zwerfkatten in de buurt.
- Toen we jong waren, voedden we samen de lammetjes op de boerderij.
- Hij/Zij voedde altijd zijn/haar broertje en zusje op.
- In die tijd voedden ze de arme families in de stad.
- Vroeger voedden jullie de kuikentjes in de schuur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voeden with some of the pronouns.
- Ik heb mijn kinderen goed gevoed voor het slapengaan.
- Jij hebt de dieren in de dierentuin gevoed.
- Hij/Zij heeft de hongerige mensen voedsel gegeven.
- Wij hebben de vogels in de achtertuin gevoerd.
- Jullie hebben de zieke kat medicijnen en voedsel gegeven.