harken

Conjugations List of Harken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikharkharkteheb geharkt
jij, je, uharktharktehebt geharkt
hij, zij, hetharktharkteheeft geharkt
wijharkenharktenhebben geharkt
jullieharkenharktenhebben geharkt
zij, zeharkenharktenhebben geharkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Harken with some of the pronouns.

  • Ik hark in de tuin om het gras bij elkaar te brengen.
  • Jij harkt de bladeren op het pad.
  • Hij harkt het zand gelijkmatig in de speeltuin.
  • Wij harken de aarde los voordat we gaan zaaien.
  • Zij harken de mest door de moestuin voor een betere verdeling.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Harken with some of the pronouns.

  • Vroeger harkte ik altijd in de tuin om het gras bij elkaar te brengen.
  • Toen jij jong was, harkte je de bladeren op het pad.
  • Hij harkte het zand gelijkmatig in de speeltuin elke zaterdagochtend.
  • Wij harkten de aarde los voordat we gingen zaaien elk voorjaar.
  • Zij harkten de mest door de moestuin voor een betere verdeling vorig jaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Harken with some of the pronouns.

  • Ik heb in de tuin geharkt om het gras op te ruimen.
  • Jij hebt de bladeren geharkt en opgeruimd.
  • Hij heeft het zand gelijkmatig geharkt in de speeltuin.
  • Wij hebben de aarde losgeharkt voordat we gingen zaaien.
  • Zij hebben de mest door de moestuin geharkt voor een betere verdeling.