binnenkomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kom binnen | kwam binnen | heb binnengekomen |
jij, je, u | komt binnen | kwam binnen | hebt binnengekomen |
hij, zij, het | komt binnen | kwam binnen | heeft binnengekomen |
wij | komen binnen | kwamen binnen | hebben binnengekomen |
jullie | komen binnen | kwamen binnen | hebben binnengekomen |
zij, ze | komen binnen | kwamen binnen | hebben binnengekomen |
Presens
Example presens sentences for Binnenkomen with some of the pronouns.
- Ik kom binnen in het huis.
- Jij komt binnen in de winkel.
- Hij komt binnen in de kamer.
- Zij komt binnen in het restaurant.
- Wij komen binnen in de bioscoop.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Binnenkomen with some of the pronouns.
- Ik kwam binnen in het huis.
- Jij kwam binnen in de winkel.
- Hij kwam binnen in de kamer.
- Zij kwam binnen in het restaurant.
- Wij kwamen binnen in de bioscoop.
Perfectum
Example perfectum sentences for Binnenkomen with some of the pronouns.
- Ik ben binnengekomen in het huis.
- Jij bent binnengekomen in de winkel.
- Hij is binnengekomen in de kamer.
- Zij is binnengekomen in het restaurant.
- Wij zijn binnengekomen in de bioscoop.