aanspannen

Conjugations List of Aanspannen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspan aanspande aanheb aangespannen
jij, je, uspant aanspande aanhebt aangespannen
hij, zij, hetspant aanspande aanheeft aangespannen
wijspannen aanspanden aanhebben aangespannen
julliespannen aanspanden aanhebben aangespannen
zij, zespannen aanspanden aanhebben aangespannen

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanspannen with some of the pronouns.

  • Ik span mijn spieren aan voordat ik begin met gewichtheffen.
  • Hij spant zijn boog aan om een pijl te schieten.
  • Zij spant haar paard aan de kar om te gaan rijden.
  • Wij spannen een net aan over het zwembad om bladeren tegen te houden.
  • Jullie spannen een touw aan tussen de bomen om een hangmat op te hangen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanspannen with some of the pronouns.

  • Vroeger spande ik altijd mijn spieren aan voordat ik ging hardlopen.
  • Hij spande zijn boog aan, maar miste het doel.
  • Zij spande haar paard aan en maakte een lange tocht door het bos.
  • Wij spanden vroeger altijd een net aan tijdens de herfst om de bladeren op te vangen.
  • Jullie spanden het touw aan en maakten een stevige knoop om de tent vast te zetten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanspannen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn spieren aangespannen tijdens het sporten.
  • Hij heeft zijn boog aangespannen en een perfecte pijl geschoten.
  • Zij heeft haar paard aangespannen en een mooie rit gemaakt.
  • Wij hebben het net aangespannen zodat er geen bladeren in het zwembad vallen.
  • Jullie hebben het touw aangespannen om de hangmat stevig op te hangen.