afleiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leid af | leidde af | heb afgeleid |
jij, je, u | leidt af | leidde af | hebt afgeleid |
hij, zij, het | leidt af | leidde af | heeft afgeleid |
wij | leiden af | leidden af | hebben afgeleid |
jullie | leiden af | leidden af | hebben afgeleid |
zij, ze | leiden af | leidden af | hebben afgeleid |
PresensBeta
Example presens sentences for Afleiden with some of the pronouns.
- Ik leid af van de situatie dat hij zenuwachtig is.
- Jij leidt af uit de resultaten dat het experiment succesvol is.
- Hij leidt af dat ze niet geïnteresseerd is in zijn voorstel.
- Wij leiden af dat het feest vanavond plaatsvindt.
- Zij leiden af dat het team hard werkt om hun doelen te bereiken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afleiden with some of the pronouns.
- Ik leidde af dat ze moe was omdat ze geeuwde.
- Jij leidde af dat het regende door het geluid van de druppels.
- Hij leidde af dat het feest een succes was vanwege de lachende gezichten.
- Wij leidden af dat de presentatie interessant was door de reacties van het publiek.
- Zij leidden af dat de vergadering werd geannuleerd door de lege vergaderzaal.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afleiden with some of the pronouns.
- Ik heb afgeleid dat hij niet aanwezig zal zijn bij de vergadering.
- Jij hebt afgeleid dat ze veel tijd hebben besteed aan het onderzoek.
- Hij heeft afgeleid dat de klant tevreden is met het product.
- Wij hebben afgeleid dat het project op schema ligt.
- Zij hebben afgeleid dat de winst is gestegen ten opzichte van vorig jaar.