tuinen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tuin | tuinde | heb getuind |
jij, je, u | tuint | tuinde | hebt getuind |
hij, zij, het | tuint | tuinde | heeft getuind |
wij | tuinen | tuinden | hebben getuind |
jullie | tuinen | tuinden | hebben getuind |
zij, ze | tuinen | tuinden | hebben getuind |
PresensBeta
Example presens sentences for Tuinen with some of the pronouns.
- Ik tuinier in mijn vrije tijd.
- Jij tuiniert graag in de zomer.
- Hij tuiniert met veel passie en toewijding.
- Zij tuinieren samen in de moestuin.
- Wij tuinieren al jaren in deze buurt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tuinen with some of the pronouns.
- Vroeger tuinde ik altijd met mijn grootvader.
- Jij tuinde regelmatig in die oude tuin.
- Hij tuinde elk weekend in zijn eigen volkstuin.
- Zij tuinden vroeger samen in de stadstuin.
- Wij tuinden iedere zomer in ons vakantiehuisje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tuinen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren getuind.
- Jij bent al vaak aan het tuinen geweest.
- Hij heeft zijn hele achtertuin betuind.
- Zij hebben mooie bloemen getuind.
- Wij zijn net klaar met het tuinen van de voortuin.