aanrichten

Conjugations List of Aanrichten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikricht aanrichtte aanheb aangericht
jij, je, uricht aanrichtte aanhebt aangericht
hij, zij, hetricht aanrichtte aanheeft aangericht
wijrichten aanrichtten aanhebben aangericht
jullierichten aanrichtten aanhebben aangericht
zij, zerichten aanrichtten aanhebben aangericht

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanrichten with some of the pronouns.

  • Hij richt schade aan met zijn onoplettendheid.
  • Zij richt veel overlast aan met haar luidruchtige muziek.
  • De storm richt enorme verwoesting aan in de stad.
  • De bouwvakkers richten een nieuw gebouw aan op de bouwplaats.
  • De vandalen richten vernielingen aan in het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanrichten with some of the pronouns.

  • Hij richtte schade aan met zijn onoplettendheid.
  • Zij richtte veel overlast aan met haar luidruchtige muziek.
  • De storm richtte enorme verwoesting aan in de stad.
  • De bouwvakkers richtten een nieuw gebouw aan op de bouwplaats.
  • De vandalen richtten vernielingen aan in het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanrichten with some of the pronouns.

  • Hij heeft schade aangericht met zijn onoplettendheid.
  • Zij heeft veel overlast aangericht met haar luidruchtige muziek.
  • De storm heeft enorme verwoesting aangericht in de stad.
  • De bouwvakkers hebben een nieuw gebouw aangericht op de bouwplaats.
  • De vandalen hebben vernielingen aangericht in het park.