landen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | land | landde | ben geland |
jij, je, u | landt | landde | bent geland |
hij, zij, het | landt | landde | is geland |
wij | landen | landden | zijn geland |
jullie | landen | landden | zijn geland |
zij, ze | landen | landden | zijn geland |
PresensBeta
Example presens sentences for Landen with some of the pronouns.
- Ik land vandaag op Schiphol.
- Hij landt altijd veilig op de landingsbaan.
- We landen morgenochtend in Amsterdam.
- Jullie landen regelmatig op internationale luchthavens.
- De vogels landen graag in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Landen with some of the pronouns.
- Ik landde vaak op Schiphol toen ik nog in Nederland woonde.
- Hij landde zonder problemen op de kleine luchthaven.
- We landden altijd met een glimlach op ons gezicht.
- Jullie landden eerder dan verwacht op de bestemming.
- De vogels landden snel op de takken van de boom.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Landen with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren op Schiphol geland.
- Hij is al meerdere keren succesvol geland.
- We zijn afgelopen week in Amsterdam geland.
- Jullie zijn net op tijd geland voor de vergadering.
- De vogels zijn naar het voederhuisje geland.