proeven

Conjugations List of Proeven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikproefproefdeheb geproefd
jij, je, uproeftproefdehebt geproefd
hij, zij, hetproeftproefdeheeft geproefd
wijproevenproefdenhebben geproefd
jullieproevenproefdenhebben geproefd
zij, zeproevenproefdenhebben geproefd

Presens
Beta

Example presens sentences for Proeven with some of the pronouns.

  • Ik proef de heerlijke smaak van chocolade.
  • Jij proeft de kruidige smaak van curry.
  • Hij proeft de zoete smaak van honing.
  • Wij proeven de frisse smaak van citrusvruchten.
  • Zij proeven de pittige smaak van peper.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Proeven with some of the pronouns.

  • Vroeger proefde ik altijd nieuwe gerechten uit nieuwsgierigheid.
  • Toen ik jong was, proefde ik vaak verschillende soorten ijs.
  • Hij proefde gisteren de saus en vond hem te zout.
  • Wij proefden vorige week de traditionele stamppot en het was heerlijk.
  • Zij proefden tijdens hun reis allerlei lokale lekkernijen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Proeven with some of the pronouns.

  • Ik heb de nieuwe wijn geproefd en ik vond hem verrukkelijk.
  • Jij hebt het exotische gerecht geproefd en je vond het lekker.
  • Hij heeft de zelfgemaakte taart geproefd en hij vond hem heerlijk.
  • Wij hebben de lokale specialiteit geproefd en we vonden het fantastisch.
  • Zij hebben de unieke smaakcombinatie geproefd en ze vonden het geweldig.