excuseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | excuseer | excuseerde | heb geëxcuseerd |
jij, je, u | excuseert | excuseerde | hebt geëxcuseerd |
hij, zij, het | excuseert | excuseerde | heeft geëxcuseerd |
wij | excuseren | excuseerden | hebben geëxcuseerd |
jullie | excuseren | excuseerden | hebben geëxcuseerd |
zij, ze | excuseren | excuseerden | hebben geëxcuseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Excuseren with some of the pronouns.
- Ik excuseer me voor mijn late reactie.
- Excuseer jij mij alsjeblieft?
- Hij excuseert zich altijd voor zijn fouten.
- Wij excuseren ons voor het ongemak.
- Jullie excuseeren je nooit voor jullie gedrag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Excuseren with some of the pronouns.
- Ik excuseerde me telkens als ik te laat was.
- Excuseerde jij je toen hij je stoorde?
- Hij excuseerde zich voortdurend voor zijn slordigheid.
- Wij excuseerden ons voor de miscommunicatie.
- Jullie excuseerden je niet eens voor jullie luidruchtigheid.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Excuseren with some of the pronouns.
- Ik heb me geëxcuseerd voor mijn gedrag.
- Heb jij je al geëxcuseerd bij haar?
- Hij heeft zich gisteren geëxcuseerd voor zijn opmerkingen.
- Wij hebben ons al lang geleden geëxcuseerd voor de vergissing.
- Jullie hebben je nog niet geëxcuseerd voor de vertraging.