vriezen

Conjugations List of Vriezen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvriesvroorheb gevroren
jij, je, uvriestvroorhebt gevroren
hij, zij, hetvriestvroorheeft gevroren
wijvriezenvrorenhebben gevroren
jullievriezenvrorenhebben gevroren
zij, zevriezenvrorenhebben gevroren

Presens
Beta

Example presens sentences for Vriezen with some of the pronouns.

  • Het vriest buiten.
  • Ik vries altijd mijn eten in.
  • De meren bevriezen in de winter.
  • Zij vriezen hun zelfgekweekte groenten in voor later gebruik.
  • Vandaag vriest het -5 graden Celsius.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vriezen with some of the pronouns.

  • Het vroor altijd in die oude schuur.
  • Toen we kinderen waren, vroor het vaak en gingen we schaatsen.
  • Ik vroor bijna dood tijdens die koude winterstorm.
  • Terwijl zij buiten speelden, vroor het steeds harder.
  • Gisteren vroor het nog, maar vandaag is het gelukkig wat warmer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vriezen with some of the pronouns.

  • Het heeft vannacht gevroren.
  • Ik heb mijn ijsjes in de vriezer gelegd.
  • De vijver is gisteren bevroren.
  • Wij hebben de ramen dichtgehouden zodat het niet zou vriezen binnen.
  • Heb jij ooit in een iglo geslapen? Ik heb dat vroeger gedaan toen het stevig vroor.