aflossen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | los af | loste af | heb afgelost |
jij, je, u | lost af | loste af | hebt afgelost |
hij, zij, het | lost af | loste af | heeft afgelost |
wij | lossen af | losten af | hebben afgelost |
jullie | lossen af | losten af | hebben afgelost |
zij, ze | lossen af | losten af | hebben afgelost |
PresensBeta
Example presens sentences for Aflossen with some of the pronouns.
- Ik los elke maand een deel van mijn lening af.
- Jij lost je schuld regelmatig af.
- Hij/zij/ze lost haar hypotheek af binnen twintig jaar.
- Wij lossen onze rekeningen op tijd af.
- Jullie lossen de restschuld af voordat jullie een nieuwe auto kopen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aflossen with some of the pronouns.
- Vroeger loste ik altijd mijn schulden af zodra ik kon.
- Toen we nog samenwoonden, losten we gezamenlijk de huur af.
- Hij/zij/ze loste haar creditcardrekeningen te laat af.
- In die tijd losten wij alle financiƫle verplichtingen op tijd af.
- Jullie losten je autolening af voordat jullie op reis gingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aflossen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn studieschuld volledig afgelost.
- Jij bent al klaar met het aflossen van je lening.
- Hij/zij/ze heeft de hypotheek gisteren afgelost.
- Wij hebben de openstaande rekening vorige week afgelost.
- Jullie zijn eindelijk van de schulden afgekomen en hebben alles afgelost.