sneukelen

Conjugations List of Sneukelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksneukelsneukeldeheb gesneukeld
jij, je, usneukeltsneukeldehebt gesneukeld
hij, zij, hetsneukeltsneukeldeheeft gesneukeld
wijsneukelensneukeldenhebben gesneukeld
julliesneukelensneukeldenhebben gesneukeld
zij, zesneukelensneukeldenhebben gesneukeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Sneukelen with some of the pronouns.

  • Ik sneukel in de ochtend altijd een croissantje.
  • Jij sneukelt graag stiekem wat lekkers uit de koelkast.
  • Hij sneukelt regelmatig snoepjes na het eten.
  • Wij sneukelen samen vaak tijdens films popcorn.
  • Zij sneukelen soms een ijsje op een warme dag.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sneukelen with some of the pronouns.

  • Vroeger sneukelde ik stiekem koekjes voor het avondeten.
  • Toen we nog kinderen waren, sneukelden wij altijd dropjes uit de kast.
  • Gisteren sneukelde hij snel een hamburger voordat hij naar huis ging.
  • Vorig jaar sneukelden wij tijdens de vakantie elke dag iets lekkers.
  • Tijdens de filmavond bij mijn vriendin thuis sneukelden zij chips en popcorn.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sneukelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een stuk taart gesneukeld.
  • Jij bent al naar de winkel geweest en hebt chocolade gesneukeld.
  • Hij heeft vorige week veel snacks gesneukeld op het feestje.
  • Wij hebben net buiten geluncht en hebben sandwiches gesneukeld.
  • Zij hebben vanavond bij het restaurant heerlijk gedineerd en gesneukeld.