eindigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | eindig | eindigde | ben geƫindigd |
jij, je, u | eindigt | eindigde | bent geƫindigd |
hij, zij, het | eindigt | eindigde | is geƫindigd |
wij | eindigen | eindigden | zijn geƫindigd |
jullie | eindigen | eindigden | zijn geƫindigd |
zij, ze | eindigen | eindigden | zijn geƫindigd |
Presens
Example presens sentences for Eindigen with some of the pronouns.
- Ik eindig mijn werk altijd op tijd.
- Jij eindigt de film met een verrassend einde.
- Hij eindigt zijn presentatie met een samenvatting.
- Zij eindigen hun maaltijd met een toetje.
- Wij eindigen de dag met een wandeling.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Eindigen with some of the pronouns.
- Ik eindigde mijn werk altijd op tijd.
- Jij eindigde de film met een verrassend einde.
- Hij eindigde zijn presentatie met een samenvatting.
- Zij eindigden hun maaltijd met een toetje.
- Wij eindigden de dag met een wandeling.
Perfectum
Example perfectum sentences for Eindigen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn werk op tijd geƫindigd.
- Jij hebt de film met een verrassend einde geƫindigd.
- Hij heeft zijn presentatie met een samenvatting geƫindigd.
- Zij hebben hun maaltijd met een toetje geƫindigd.
- Wij hebben de dag met een wandeling geƫindigd.