bemesten

Conjugations List of Bemesten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbemestbemestteheb bemest
jij, je, ubemestbemesttehebt bemest
hij, zij, hetbemestbemestteheeft bemest
wijbemestenbemesttenhebben bemest
julliebemestenbemesttenhebben bemest
zij, zebemestenbemesttenhebben bemest

Presens
Beta

Example presens sentences for Bemesten with some of the pronouns.

  • Ik bemest het gazon elke lente.
  • Jij bemest de akkers met organische meststoffen.
  • Hij bemest de planten regelmatig voor een goede groei.
  • Wij bemesten de bloembedden met compost.
  • Zij bemesten de moestuin met kunstmest.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bemesten with some of the pronouns.

  • Vroeger bemestte ik het gazon met chemische meststoffen.
  • Jij bemestte de akkers altijd in het najaar.
  • Hij bemestte de planten regelmatig tijdens de groeiperiode.
  • Wij bemestten de bloembedden jaarlijks voor de winter.
  • Zij bemestten de moestuin elke maand voor een optimale oogst.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bemesten with some of the pronouns.

  • Ik heb het gazon vorige week bemest.
  • Jij hebt de akkers al bemest dit seizoen.
  • Hij heeft de planten onlangs bemest voor extra voeding.
  • Wij hebben de bloembedden goed bemest voor de zomer.
  • Zij hebben de moestuin net bemest met natuurlijke meststoffen.