instorten

Conjugations List of Instorten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstort instortte inben ingestort
jij, je, ustort instortte inbent ingestort
hij, zij, hetstort instortte inis ingestort
wijstorten instortten inzijn ingestort
julliestorten instortten inzijn ingestort
zij, zestorten instortten inzijn ingestort

Presens
Beta

Example presens sentences for Instorten with some of the pronouns.

  • Het gebouw stort in.
  • Ik stort in elkaar van het lachen.
  • De economie stort ineen door de recessie.
  • Ze storten zich op het puin na de aardbeving.
  • De brug stort in door de zware belasting.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Instorten with some of the pronouns.

  • Het gebouw stortte in.
  • Ik stortte in elkaar van het lachen.
  • De economie stortte ineen door de recessie.
  • Ze stortten zich op het puin na de aardbeving.
  • De brug stortte in door de zware belasting.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Instorten with some of the pronouns.

  • Het gebouw is ingestort.
  • Ik ben in elkaar gestort van het lachen.
  • De economie is ingezakt door de recessie.
  • Ze hebben zich op het puin gestort na de aardbeving.
  • De brug is ingestort door de zware belasting.