knielen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kniel | knielde | heb geknield |
jij, je, u | knielt | knielde | hebt geknield |
hij, zij, het | knielt | knielde | heeft geknield |
wij | knielen | knielden | hebben geknield |
jullie | knielen | knielden | hebben geknield |
zij, ze | knielen | knielden | hebben geknield |
PresensBeta
Example presens sentences for Knielen with some of the pronouns.
- Ik kniel voor het altaar in de kerk.
- Jij knielt altijd als je bidt.
- Hij knielt neer om zijn excuses aan te bieden.
- Zij knielen samen tijdens de ceremonie.
- Wij knielen op het grasveld voor het concert.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Knielen with some of the pronouns.
- Ik knielde voor de koning toen hij binnenkwam.
- Jij knielde vroeger vaak tijdens de mis.
- Hij knielde neer en bad voor zijn zieke moeder.
- Zij knielden samen en zongen een religieus lied.
- Wij knielden op het strand en keken naar de zonsondergang.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Knielen with some of the pronouns.
- Ik heb geknield voor het beeld van Maria.
- Jij bent eerder deze week geknield tijdens het gebed.
- Hij heeft neergeknield om de ring te zoeken.
- Zij zijn samen geknield en hebben gebeden.
- Wij hebben geknield bij het graf van onze geliefde.