argumenteren

Conjugations List of Argumenteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikargumenteerargumenteerdeheb geargumenteerd
jij, je, uargumenteertargumenteerdehebt geargumenteerd
hij, zij, hetargumenteertargumenteerdeheeft geargumenteerd
wijargumenterenargumenteerdenhebben geargumenteerd
jullieargumenterenargumenteerdenhebben geargumenteerd
zij, zeargumenterenargumenteerdenhebben geargumenteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Argumenteren with some of the pronouns.

  • Ik argumenteer graag over politiek.
  • Hij argumenteert altijd met feiten en logica.
  • Zij argumenteert dat de maatregelen effectief zijn.
  • We argumenteren vaak over welk restaurant we moeten kiezen.
  • Jullie argumenteren dat het belangrijk is om te sporten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Argumenteren with some of the pronouns.

  • Vroeger argumenteerde ik veel met mijn broer.
  • Hij argumenteerde altijd tegen mijn ideeën.
  • Zij argumenteerde dat ze onschuldig was.
  • We argumenteerden regelmatig over wie er gelijk had.
  • Jullie argumenteerden dat het niet eerlijk was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Argumenteren with some of the pronouns.

  • Ik heb goed geargumenteerd tijdens het debat.
  • Hij heeft sterk geargumenteerd voor zijn standpunt.
  • Zij heeft overtuigend geargumenteerd dat het plan haalbaar is.
  • We hebben lang geargumenteerd over de beste oplossing.
  • Jullie hebben succesvol geargumenteerd dat de verandering noodzakelijk is.