bijten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bijt | beet | heb gebeten |
jij, je, u | bijt | beet | hebt gebeten |
hij, zij, het | bijt | beet | heeft gebeten |
wij | bijten | beten | hebben gebeten |
jullie | bijten | beten | hebben gebeten |
zij, ze | bijten | beten | hebben gebeten |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijten with some of the pronouns.
- De hond bijt in zijn speeltje.
- De muggen bijten me overal.
- Ik bijt altijd op mijn lip als ik zenuwachtig ben.
- De baby bijt op zijn vingers tijdens het tandjes krijgen.
- De kat bijt in de muis om hem te doden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijten with some of the pronouns.
- De hond beet in zijn speeltje toen ik binnenkwam.
- De muggen beten me overal tijdens onze vakantie.
- Ik beet altijd op mijn lip als ik zenuwachtig was.
- De baby beet op zijn vingers terwijl hij sliep.
- De kat beet in de muis maar kon hem niet vangen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijten with some of the pronouns.
- De hond heeft in zijn speeltje gebeten.
- De muggen hebben me overal gebeten.
- Ik heb altijd op mijn lip gebeten als ik zenuwachtig was.
- De baby heeft op zijn vingers gebeten tijdens het tandjes krijgen.
- De kat heeft in de muis gebeten om hem te doden.