switchen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | switch | switchte | heb geswitcht |
jij, je, u | switcht | switchte | hebt geswitcht |
hij, zij, het | switcht | switchte | heeft geswitcht |
wij | switchen | switchten | hebben geswitcht |
jullie | switchen | switchten | hebben geswitcht |
zij, ze | switchen | switchten | hebben geswitcht |
PresensBeta
Example presens sentences for Switchen with some of the pronouns.
- Ik switch nu van baan.
- Jij switcht vaak van telefoon.
- Hij/Zij switcht regelmatig van studierichting.
- Wij switchen naar een andere provider.
- Jullie switchen snel van onderwerp.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Switchen with some of the pronouns.
- Vroeger switchte ik vaak van school.
- Toen ik jong was, switchede jij van hobby.
- Hij/Zij switchte regelmatig van werkgever.
- Wij switchten naar een andere locatie.
- Jullie switchten tussen verschillende talen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Switchen with some of the pronouns.
- Ik heb geswitcht naar een andere functie.
- Jij bent van job geswitcht.
- Hij/Zij is al meerdere keren van partner geswitcht.
- Wij zijn overgestapt en hebben van bank geswitcht.
- Jullie hebben van standpunt geswitcht.