opwekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wek op | wekte op | heb opgewekt |
jij, je, u | wekt op | wekte op | hebt opgewekt |
hij, zij, het | wekt op | wekte op | heeft opgewekt |
wij | wekken op | wekten op | hebben opgewekt |
jullie | wekken op | wekten op | hebben opgewekt |
zij, ze | wekken op | wekten op | hebben opgewekt |
Presens
Example presens sentences for Opwekken with some of the pronouns.
- Ik wek interesse op met mijn presentatie.
- Jij wekt de hond op met je geschreeuw.
- Hij wekt bewondering op met zijn talenten.
- Wij wekken hoop op voor een betere toekomst.
- Zij wekken irritatie op door constant te klagen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opwekken with some of the pronouns.
- Ik wekte interesse op met mijn presentatie.
- Jij wekte de hond op met je geschreeuw.
- Hij wekte bewondering op met zijn talenten.
- Wij wekten hoop op voor een betere toekomst.
- Zij wekten irritatie op door constant te klagen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opwekken with some of the pronouns.
- Ik heb interesse opgewekt met mijn presentatie.
- Jij hebt de hond opgewekt met je geschreeuw.
- Hij heeft bewondering opgewekt met zijn talenten.
- Wij hebben hoop opgewekt voor een betere toekomst.
- Zij hebben irritatie opgewekt door constant te klagen.