hoeden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hoed | hoedde | heb gehoed |
jij, je, u | hoedt | hoedde | hebt gehoed |
hij, zij, het | hoedt | hoedde | heeft gehoed |
wij | hoeden | hoedden | hebben gehoed |
jullie | hoeden | hoedden | hebben gehoed |
zij, ze | hoeden | hoedden | hebben gehoed |
PresensBeta
Example presens sentences for Hoeden with some of the pronouns.
- Ik hoed.
- Jij hoedt.
- Hij/Zij/Het hoedt.
- Wij hoeden.
- Jullie hoeden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hoeden with some of the pronouns.
- Ik hoedde.
- Jij hoedde.
- Hij/Zij/Het hoedde.
- Wij hoedden.
- Jullie hoedden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hoeden with some of the pronouns.
- Ik heb gehoed.
- Jij hebt gehoed.
- Hij/Zij/Het heeft gehoed.
- Wij hebben gehoed.
- Jullie hebben gehoed.