vingeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vinger | vingerde | heb gevingerd |
jij, je, u | vingert | vingerde | hebt gevingerd |
hij, zij, het | vingert | vingerde | heeft gevingerd |
wij | vingeren | vingerden | hebben gevingerd |
jullie | vingeren | vingerden | hebben gevingerd |
zij, ze | vingeren | vingerden | hebben gevingerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vingeren with some of the pronouns.
- Ik vinger elke dag mijn gitaar.
- Hij vingert graag op zijn smartphone.
- Zij vingert behendig de sleutels in het slot.
- We vingeren voorzichtig de bladzijden van het boek.
- Jullie vingeren enthousiast op het toetsenbord.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vingeren with some of the pronouns.
- Vroeger vingerde ik elke dag piano.
- Hij vingerde altijd op zijn oude telefoon.
- Zij vingerde de sleutels zonder problemen in het slot.
- We vingerden voorzichtig de delicate bloemblaadjes.
- Jullie vingerden vrolijk mee met de muziek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vingeren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren mijn gitaar gevingerd.
- Hij heeft al vaak op zijn smartphone gevingerd.
- Zij heeft de sleutels handig gevingerd en het slot geopend.
- We hebben voorzichtig de bladzijden van het boek gevingerd.
- Jullie hebben enthousiast op het toetsenbord gevingerd.