uitkeren

Conjugations List of Uitkeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkeer uitkeerde uitheb uitgekeerd
jij, je, ukeert uitkeerde uithebt uitgekeerd
hij, zij, hetkeert uitkeerde uitheeft uitgekeerd
wijkeren uitkeerden uithebben uitgekeerd
julliekeren uitkeerden uithebben uitgekeerd
zij, zekeren uitkeerden uithebben uitgekeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitkeren with some of the pronouns.

  • Ik keer regelmatig uit aan mijn studenten.
  • Jij keert het geld uit aan de winnaar.
  • Hij/zij/ze keert de salarissen uit aan de werknemers.
  • Wij keren de premies uit aan onze klanten.
  • Jullie keren de belastingteruggave uit aan de burgers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitkeren with some of the pronouns.

  • Ik keerde het geld uit aan de ontvangers.
  • Jij keerde regelmatig uit aan je klanten.
  • Hij/zij/ze keerde de vergoeding uit aan de benadeelde partij.
  • Wij keerden de subsidies uit aan de verenigingen.
  • Jullie keerden de donaties uit aan de goede doelen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitkeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de bonus uitgekeerd aan de medewerkers.
  • Jij hebt het bedrag uitgekeerd aan de begunstigde.
  • Hij/zij/ze heeft de schadevergoeding uitgekeerd aan het slachtoffer.
  • Wij hebben de winst uitgekeerd aan de aandeelhouders.
  • Jullie hebben de prijs uitgekeerd aan de winnaar.