amuseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | amuseer | amuseerde | heb geamuseerd |
jij, je, u | amuseert | amuseerde | hebt geamuseerd |
hij, zij, het | amuseert | amuseerde | heeft geamuseerd |
wij | amuseren | amuseerden | hebben geamuseerd |
jullie | amuseren | amuseerden | hebben geamuseerd |
zij, ze | amuseren | amuseerden | hebben geamuseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Amuseren with some of the pronouns.
- Ik amuseer me met mijn vrienden in het park.
- Jij amuseert je tijdens de vakantie op het strand.
- Hij/zij/het amuseert zich met het lezen van een goed boek.
- Wij amuseren ons op het feestje vanavond.
- Jullie amuseren je elke zaterdagavond in de bioscoop.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Amuseren with some of the pronouns.
- Als kind amuseerde ik me altijd met het bouwen van LEGO.
- Toen we jong waren, amuseerden we ons met verstoppertje spelen.
- Vroeger amuseerde hij/zij/het zich met het bespelen van de piano.
- Op die regenachtige dagen amuseerden wij ons met bordspellen.
- In mijn tienerjaren amuseerde ik me met het schrijven van verhalen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Amuseren with some of the pronouns.
- Ik heb me gisteren erg geamuseerd tijdens het concert.
- Jij hebt je afgelopen weekend goed geamuseerd op het festival.
- Hij/zij/het heeft zich altijd geamuseerd op familiebijeenkomsten.
- Wij hebben ons vorige zomer enorm geamuseerd tijdens onze reis.
- Jullie hebben je vaak geamuseerd tijdens de spelletjesavonden.