vochten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vocht | vochtte | heb gevocht |
jij, je, u | vocht | vochtte | hebt gevocht |
hij, zij, het | vocht | vochtte | heeft gevocht |
wij | vochten | vochtten | hebben gevocht |
jullie | vochten | vochtten | hebben gevocht |
zij, ze | vochten | vochtten | hebben gevocht |
PresensBeta
Example presens sentences for Vochten with some of the pronouns.
- Zij vechten voor hun vrijheid.
- Wij vechten mee in het protest.
- De soldaten vechten dapper op het slagveld.
- De bokser vecht tegen zijn concurrent in de ring.
- De kinderen vechten om het laatste stukje taart.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vochten with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, vocht ik regelmatig op het schoolplein.
- Vroeger vochten de stammen vaak met elkaar.
- Tijdens de rellen werd er flink gevochten.
- De twee rivaliserende bendes vochten constant met elkaar.
- Gedurende de oorlog vocht mijn opa aan het front.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vochten with some of the pronouns.
- Ik heb gevochten in de oorlog.
- Jullie hebben flink gevochten tijdens de wedstrijd.
- Hij heeft al vaak gevochten met zijn broer.
- We hebben geen gevecht verloren.
- De vechters hebben hun titels succesvol verdedigd.