uitzwaaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwaai uit | zwaaide uit | heb uitgezwaaid |
jij, je, u | zwaait uit | zwaaide uit | hebt uitgezwaaid |
hij, zij, het | zwaait uit | zwaaide uit | heeft uitgezwaaid |
wij | zwaaien uit | zwaaiden uit | hebben uitgezwaaid |
jullie | zwaaien uit | zwaaiden uit | hebben uitgezwaaid |
zij, ze | zwaaien uit | zwaaiden uit | hebben uitgezwaaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitzwaaien with some of the pronouns.
- Ik zwaai mijn vrienden uit wanneer ze vertrekken.
- Jij zwaait je handen in de lucht om gedag te zeggen.
- Hij zwaait naar zijn familie vanuit het raam.
- Zij zwaaien met vlaggen tijdens de parade.
- Wij zwaaien naar elkaar als we afscheid nemen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitzwaaien with some of the pronouns.
- Vroeger zwaaide ik altijd mijn vrienden uit als ze vertrokken.
- Vroeger zwaaide jij je handen in de lucht om gedag te zeggen.
- Vroeger zwaaide hij naar zijn familie vanuit het raam.
- Vroeger zwaaiden zij met vlaggen tijdens de parade.
- Vroeger zwaaiden wij naar elkaar als we afscheid namen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitzwaaien with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vrienden uitgezwaaid voordat ze vertrokken.
- Jij hebt je handen in de lucht gezwaaid om gedag te zeggen.
- Hij heeft naar zijn familie gezwaaid vanuit het raam.
- Zij hebben met vlaggen gezwaaid tijdens de parade.
- Wij hebben naar elkaar gezwaaid toen we afscheid namen.