overpraten

Conjugations List of Overpraten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpraat overpraatte overheb overgepraat
jij, je, upraat overpraatte overhebt overgepraat
hij, zij, hetpraat overpraatte overheeft overgepraat
wijpraten overpraatten overhebben overgepraat
julliepraten overpraatten overhebben overgepraat
zij, zepraten overpraatten overhebben overgepraat

Presens
Beta

Example presens sentences for Overpraten with some of the pronouns.

  • Ik praat over het weer.
  • Jij praat over je vakantieplannen.
  • Hij praat over zijn nieuwe baan.
  • Zij praat over haar favoriete boek.
  • Wij praten over de politiek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Overpraten with some of the pronouns.

  • Ik praatte over mijn hobby's.
  • Jij praatte over je familie.
  • Hij praatte over zijn reiservaringen.
  • Zij praatte over haar studie.
  • Wij praatten over de oude tijden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Overpraten with some of the pronouns.

  • Ik heb overgepraat met mijn vrienden.
  • Jij hebt overgepraat over het feestje.
  • Hij heeft overgepraat met zijn ouders.
  • Zij heeft overgepraat met haar collega's.
  • Wij hebben overgepraat over de problemen.