teisteren

Conjugations List of Teisteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikteisterteisterdeheb geteisterd
jij, je, uteistertteisterdehebt geteisterd
hij, zij, hetteistertteisterdeheeft geteisterd
wijteisterenteisterdenhebben geteisterd
jullieteisterenteisterdenhebben geteisterd
zij, zeteisterenteisterdenhebben geteisterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Teisteren with some of the pronouns.

  • De orkaan teistert de kustlijn van het land.
  • De epidemie teistert de hele wereld.
  • De financiĆ«le crisis teistert de economie van het land.
  • Het geweld teistert de stad al maandenlang.
  • De droogte teistert de boeren in de regio.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Teisteren with some of the pronouns.

  • De storm teisterde het gebied vorige week.
  • De ziekte teisterde de gemeenschap gedurende lange tijd.
  • De corruptie teisterde het land decennialang.
  • De hongersnood teisterde het dorp in de jaren '80.
  • De rellen teisterden de straten van de stad vorig jaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Teisteren with some of the pronouns.

  • De aardbeving heeft de stad zwaar geteisterd.
  • De oorlog heeft het land jarenlang geteisterd.
  • De overstroming heeft grote schade geteisterd aan de infrastructuur.
  • De plaag heeft de oogst ernstig geteisterd.
  • De protesten hebben de regering flink geteisterd.