insteken

Conjugations List of Insteken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksteek instak inheb ingestoken
jij, je, usteekt instak inhebt ingestoken
hij, zij, hetsteekt instak inheeft ingestoken
wijsteken instaken inhebben ingestoken
julliesteken instaken inhebben ingestoken
zij, zesteken instaken inhebben ingestoken

Presens
Beta

Example presens sentences for Insteken with some of the pronouns.

  • Ik steek de sleutel in het slot.
  • Jij steekt de stekker in het stopcontact.
  • Hij steekt zijn hand in de zak.
  • Zij steekt de bloemen in een vaas.
  • Wij steken de kaarsen in de taart.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Insteken with some of the pronouns.

  • Vroeger stak ik altijd mijn hand op als ik wilde praten.
  • Toen ik jong was, stak ik vaak mijn vinger in het stopcontact.
  • Hij stak regelmatig een sigaret op tijdens de pauzes.
  • Zij stak de weg over zonder naar links en rechts te kijken.
  • Wij staken de rivier over met een bootje.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Insteken with some of the pronouns.

  • Ik heb de brief in de envelop gestoken.
  • Jij hebt het geld in de kluis gestoken.
  • Hij heeft de pen in zijn tas gestoken.
  • Zij heeft de CD in de speler gestoken.
  • Wij hebben de foto's in het album gestoken.