kamen

Conjugations List of Kamen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkaamkaamdeben gekaamd
jij, je, ukaamtkaamdebent gekaamd
hij, zij, hetkaamtkaamdeis gekaamd
wijkamenkaamdenzijn gekaamd
julliekamenkaamdenzijn gekaamd
zij, zekamenkaamdenzijn gekaamd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kamen with some of the pronouns.

  • Ik kam nu mijn haar.
  • Jij kamt elke ochtend je haren.
  • Hij kamt zijn baard voor de spiegel.
  • Zij kammen hun hond regelmatig.
  • Wij kammen onze haren voor het slapengaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kamen with some of the pronouns.

  • Ik kamde vroeger altijd mijn haar in een staart.
  • Jij kamde je haren terwijl je tv keek.
  • Hij kamde zijn baard toen hij zich verveelde.
  • Zij kamden de hond regelmatig voor de fotoshoots.
  • Wij kamden onze haren elke ochtend voor school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kamen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn haar gekamd voordat ik naar buiten ging.
  • Jij hebt je haren elke dag gekamd tijdens de vakantie.
  • Hij heeft zijn baard net gekamd voor het feestje.
  • Zij hebben de hond vorige week gekamd bij de trimsalon.
  • Wij hebben onze haren gisteren gekamd voor de bruiloft.