vereenvoudigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vereenvoudig | vereenvoudigde | heb vereenvoudigd |
jij, je, u | vereenvoudigt | vereenvoudigde | hebt vereenvoudigd |
hij, zij, het | vereenvoudigt | vereenvoudigde | heeft vereenvoudigd |
wij | vereenvoudigen | vereenvoudigden | hebben vereenvoudigd |
jullie | vereenvoudigen | vereenvoudigden | hebben vereenvoudigd |
zij, ze | vereenvoudigen | vereenvoudigden | hebben vereenvoudigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vereenvoudigen with some of the pronouns.
- Ik vereenvoudig de procedure.
- Jij vereenvoudigt het werk.
- Hij/Zij vereenvoudigt de instructies.
- Wij vereenvoudigen het systeem.
- Zij vereenvoudigen de taak.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vereenvoudigen with some of the pronouns.
- Ik vereenvoudigde de procedure.
- Jij vereenvoudigde het werk.
- Hij/Zij vereenvoudigde de instructies.
- Wij vereenvoudigden het systeem.
- Zij vereenvoudigden de taak.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vereenvoudigen with some of the pronouns.
- Ik heb de procedure vereenvoudigd.
- Jij hebt het werk vereenvoudigd.
- Hij/Zij heeft de instructies vereenvoudigd.
- Wij hebben het systeem vereenvoudigd.
- Zij hebben de taak vereenvoudigd.