luiden

Conjugations List of Luiden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikluidluiddeheb geluid
jij, je, uluidtluiddehebt geluid
hij, zij, hetluidtluiddeheeft geluid
wijluidenluiddenhebben geluid
jullieluidenluiddenhebben geluid
zij, zeluidenluiddenhebben geluid

Presens
Beta

Example presens sentences for Luiden with some of the pronouns.

  • De klok luidt elk uur.
  • Ik luid de bel elke ochtend om 8 uur.
  • Jullie luiden de kerkklokken op zondagochtend.
  • Hij luidt de oude klok met veel precisie.
  • De buren luiden vaak de feestklokken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Luiden with some of the pronouns.

  • Vroeger luidden de klokken handmatig.
  • Toen ik jong was, luidden we altijd de schoolbel aan het einde van de dag.
  • Jullie luidden vroeger de kerkklokken op zaterdagavond.
  • Hij luidde de oude klok tijdens zijn hele carrière als klokkenluider.
  • De buren luidden vroeger de klokken bij elke bruiloft in de buurt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Luiden with some of the pronouns.

  • De klok heeft gisteren geluid tijdens de ceremonie.
  • Ik heb de bel geluid toen de gasten arriveerden.
  • Jullie hebben de kerkklokken al eerder geluid voor speciale gelegenheden.
  • Hij heeft de oude klok vele jaren lang geluid.
  • De buren hebben de feestklokken vorige week nog geluid.