splitsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | splits | splitste | heb gesplitst |
jij, je, u | splitst | splitste | hebt gesplitst |
hij, zij, het | splitst | splitste | heeft gesplitst |
wij | splitsen | splitsten | hebben gesplitst |
jullie | splitsen | splitsten | hebben gesplitst |
zij, ze | splitsen | splitsten | hebben gesplitst |
PresensBeta
Example presens sentences for Splitsen with some of the pronouns.
- Ik splitst de taart in gelijke stukken.
- Jij splitst het hout voor het kampvuur.
- Hij splitst zijn tijd tussen werk en hobby's.
- Zij splitst de kosten met haar vrienden.
- Wij splitsen onze aandacht tussen verschillende taken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Splitsen with some of the pronouns.
- Ik splitste de taart in gelijke stukken.
- Jij splitste het hout voor het kampvuur.
- Hij splitste zijn tijd tussen werk en hobby's.
- Zij splitste de kosten met haar vrienden.
- Wij splitsten onze aandacht tussen verschillende taken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Splitsen with some of the pronouns.
- Ik heb de taart in gelijke stukken gesplitst.
- Jij hebt het hout voor het kampvuur gesplitst.
- Hij heeft zijn tijd tussen werk en hobby's gesplitst.
- Zij heeft de kosten met haar vrienden gesplitst.
- Wij hebben onze aandacht tussen verschillende taken gesplitst.