bevrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevrijd | bevrijdde | heb bevrijd |
jij, je, u | bevrijdt | bevrijdde | hebt bevrijd |
hij, zij, het | bevrijdt | bevrijdde | heeft bevrijd |
wij | bevrijden | bevrijdden | hebben bevrijd |
jullie | bevrijden | bevrijdden | hebben bevrijd |
zij, ze | bevrijden | bevrijdden | hebben bevrijd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bevrijden with some of the pronouns.
- Ik bevrijd de vogels uit hun kooi.
- Jij bevrijdt de gevangene uit de cel.
- Hij/zij bevrijdt de stad van tirannie.
- Wij bevrijden de slachtoffers van onrecht.
- Jullie bevrijden de wereld van haat en geweld.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bevrijden with some of the pronouns.
- Ik bevrijdde de vogels uit hun kooi.
- Jij bevrijdde de gevangene uit de cel.
- Hij/zij bevrijdde de stad van tirannie.
- Wij bevrijdden de slachtoffers van onrecht.
- Jullie bevrijdden de wereld van haat en geweld.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bevrijden with some of the pronouns.
- Ik heb de vogels uit hun kooi bevrijd.
- Jij hebt de gevangene uit de cel bevrijd.
- Hij/zij heeft de stad van tirannie bevrijd.
- Wij hebben de slachtoffers van onrecht bevrijd.
- Jullie hebben de wereld van haat en geweld bevrijd.