spartelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spartel | spartelde | heb gesparteld |
jij, je, u | spartelt | spartelde | hebt gesparteld |
hij, zij, het | spartelt | spartelde | heeft gesparteld |
wij | spartelen | spartelden | hebben gesparteld |
jullie | spartelen | spartelden | hebben gesparteld |
zij, ze | spartelen | spartelden | hebben gesparteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Spartelen with some of the pronouns.
- De baby spartelt in het water.
- De vis spartelt hevig op het droge.
- De zwemmer spartelt door het zwembad.
- Het insect spartelt in het spinnenweb.
- De eendjes spartelen vrolijk in de vijver.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spartelen with some of the pronouns.
- Ik spartelde als een vis in het water.
- Hij spartelde wanhopig tegen de stroming in.
- Wij spartelden vroeger altijd in het zwembad.
- De eendjes spartelden speels in de gracht.
- Toen ik jong was, spartelde ik graag in de zee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spartelen with some of the pronouns.
- Ik heb gesparteld in het zwembad.
- Hij heeft hevig gesparteld om te ontsnappen.
- Wij hebben vroeger veel gesparteld in de zee.
- De kinderen hebben gisteren gesparteld in het meer.
- Hebben jullie ooit gesparteld in een rivier?