dulden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | duld | duldde | heb geduld |
jij, je, u | duldt | duldde | hebt geduld |
hij, zij, het | duldt | duldde | heeft geduld |
wij | dulden | duldden | hebben geduld |
jullie | dulden | duldden | hebben geduld |
zij, ze | dulden | duldden | hebben geduld |
Presens
Example presens sentences for Dulden with some of the pronouns.
- Ik duldt zijn gedrag niet langer.
- Jij duldt geen kritiek.
- Hij/zij duldt geen tegenspraak.
- Wij dulden geen discriminatie.
- Zij dulden geen onrechtvaardigheid.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Dulden with some of the pronouns.
- Vroeger duldde ik zijn gedrag, maar niet meer.
- Jij duldde geen kritiek en dat is goed.
- Hij/zij duldde geen tegenspraak en werd boos.
- Wij duldden geen discriminatie in onze organisatie.
- Zij dulddden geen onrechtvaardigheid en kwamen op voor hun rechten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Dulden with some of the pronouns.
- Ik heb zijn gedrag niet meer geduld.
- Jij hebt geen kritiek geduld.
- Hij/zij heeft geen tegenspraak geduld.
- Wij hebben geen discriminatie geduld.
- Zij hebben geen onrechtvaardigheid geduld.